Historische uitspraak voor eenoudergezinnen: het Hooggerechtshof erkent hun recht op dubbel zwangerschapsverlof

Nieuws

Historische dag voor eenoudergezinnen. De bestuursrechtskamer van het Hooggerechtshof heeft uw recht erkend om het zwangerschapsverlof te verlengen van 16 naar 26 weken. Dat wil zeggen dat, zoals zij al jaren beweren, hun recht op het zogenaamde “dubbele zwangerschapsverlof” is erkend. Een concessie die het Hooggerechtshof noodzakelijk heeft verklaard om discriminatie van pasgeboren minderjarigen te voorkomen.

Concreet gaat het om de interpretatie die de rechtbank heeft gegeven ten aanzien van het zwangerschapsverlof dat is geregeld in het Ambtenarenstatuut. Dat wil zeggen, dat over deze toestemming is geuit door de ambtenarenWe moeten dus afwachten wat er met werknemers in loondienst gebeurt, ook al zou het beginsel van non-discriminatie op dezelfde manier moeten prevaleren. En dat is het ook de Sociale Kamer van dit lichaamwat gevolgen heeft voor de rest van de werknemers, heeft altijd een ander standpunt ingenomen.

Dat wil zeggen dat twee kamers van hetzelfde orgaan, het Hooggerechtshof, het recht op dubbel zwangerschapsverlof verschillend hebben geïnterpreteerd. De Sociale Kamer heeft de uitbreiding van deze toestemming tot eenoudergezinnen meerdere malen afgewezen. Hun standpunt is altijd geweest dat hun toestemming niet kan worden verlengd omdat De functie van de rechtbanken is “de toepassing en interpretatie van de norm, maar niet de creatie van de wet”.

Er is altijd betoogd dat deze taak, die van het creëren van het recht, berust bij de wetgever, ‘die verantwoordelijk is voor het afwegen van de verschillende belangen die op het spel staan ​​(medeverantwoordelijkheid in de zorg voor het kind, het belang van de minderjarige, het belang van de ouder) en in dit opzicht beslissen wat de handigste oplossing is.” Hoe dan ook, de geschillen-administratieve kamerwat de ambtenaren betreft, heeft dit standpunt niet gehandhaafd en is van mening dat het niet uitbreiden ervan discriminatie zou inhouden (zoals blijkt uit de samenvatting van de uitspraak, gedeeld door de Hoge Raad zelf).

Het niet verlengen van de vergunning zou discriminatie zijn en “ongetwijfeld schade” veroorzaken

Het Hooggerechtshof zelf erkent in deze uitspraak de controverse die zich de afgelopen jaren over deze kwestie heeft voorgedaan: “De rechtbank behandelt deze zaak vanwege de controverse die over deze kwestie bestaat en vanwege de ongelijkheid van criteria over deze kwestie die bestaat in de kamers en in de verschillende hogere gerechtshoven.”

Om dit te doen interpreteert zij artikel 49 van de Geconsolideerde Tekst van de Wet op het Basisstatuut van Overheidspersoneel (TRLEBEP), dat de geboortevergunningen regelt voor de biologische moeder en de andere ouder in het geval van ambtenaren, met betrekking tot het beroep gepresenteerd door een docent. Dit artikel verleent haar 16 weken verlof (6 weken verplicht voor beide ouders onmiddellijk na de bevalling).

Bij de uitleg hiervan legt de rechtbank uit dat van alle belangen die samenkomen bij de karakterisering en organisatie van deze vergunningen, het belang van de minderjarige steekt boven hen uit en het is zo “omdat, in ieder gevalWat op het spel staat is de gelijkheid onder pasgeboren minderjarigen, waarbij de schijn van elke vorm van discriminatie op grond van geboorte en elke andere persoonlijke of sociale toestand of omstandigheid wordt vermeden. (artikel 14 van de Grondwet)afhankelijk van of u in het ene of het andere gezinstype bent geboren”.

Het vonnis, gepresenteerd door rechter Pilar Teso, voegt er ook aan toe dat “Het gezinstype kan dus niet het verschil in behandeling bepalen.of zodat iemand geboren in een eenoudergezin veel korter, namelijk 16 weken, gezinszorg, aandacht en bescherming geniet (vastgesteld in artikel 68 van het Burgerlijk Wetboek) dan wanneer hij of zij geboren zou zijn in een tweeoudergezin familie, 26 weken ”.

Dat wil zeggen dat het gezinstype niet kan bepalen of de minderjarige langer of korter kan worden verzorgd. Omdat het in tweeoudergezinnen in totaal 26 weken kan worden verzorgd, terwijl het in eenoudergezinnen momenteel slechts 16 weken kan worden verzorgd. Volgens het Hof is dit “discriminatie tussen minderjarigen die wordt gekwalificeerd door de onbetwistbare schade die wordt geleden door degenen die vroeg verstoken zijn van de zorg die wordt geboden door de voortdurende aanwezigheid van een van hun ouders. Het spreekt voor zich dat het tijdsverschil in het aantal weken niet triviaal is als het gaat om bescherming en verzorging op zo’n jonge leeftijd.”.

Bijgevolg is de interpretatie die zij maken van artikel 49 van de TRLEBEP die “in overeenstemming is met de Grondwet, in het bijzonder de artikelen 14 en 39, en de rest van het rechtssysteem, waarbij de gelijkheid en de belangen van de minderjarige worden gerespecteerd, door middel van het verbod tegen elke vorm van discriminatie op grond van geboorte.”

Er is geen omstandigheid die het verschil in rechtsgevolgen in beide situaties redelijkerwijs rechtvaardigt.

In deze uitspraak van het Hooggerechtshof wordt het feit dat zij benadrukken dat zij “geen enkele omstandigheid vinden die een redelijke rechtvaardiging biedt om het verschil in rechtsgevolgen tussen beide vergelijkbare juridische situaties te verklaren, tussen pasgeboren minderjarigen afhankelijk van het soort gezin, alleenstaande ouder valt ook op of biparental, in de zin van het veel geciteerde artikel 49″.

Bovendien voegen ze eraan toe dat “het niet eens begrijpelijk is, zoals we eerder vermeldden, de redenen waarom pasgeboren minderjarigen niet voor langere tijd de aandacht en zorg van een van hun ouders, ambtenaren en anderen kunnen krijgen. Iedereen moet de aandacht en zorg krijgen van een van hun ouders, ambtenaren en anderen. zorg en aandacht als bedoeld in artikel 68 van het Burgerlijk Wetboek, in dezelfde mate, zonder dat de interpretatie van de wet ons tot conclusies kan leiden die de gelijkheid schaden.”

Onthoud dat in deze zin het enige geval van een eenoudergezin dat uitdrukkelijk door de wet wordt geregelddie is veroorzaakt door het overlijden van de moeder, staat de som van beide machtigingen toe: “In dit geval van de ouder die weduwe is, strekt de duur van de vergunning zich dus uit tot de grens van tweeoudergezinnen, waarbij het bedrag of de bijtelling ontstaat die appellant nu voor het eenoudergezin vooropstelt, uiteraard in het resterende deel van de vergunning waarvan de moeder in haar geval gebruik maakte voordat zij overleed.”